Tata Steel verkeert in zwaar weer, maar dat is geen nieuws. Het businessmodel is simpel: grondstoffen importeren, staal exporteren, en de maatschappelijke kosten van vervuiling overlaten aan de belastingbetaler. Nu de druk toeneemt om deze schade mee te rekenen, klopt het bedrijf bij de overheid aan voor steun om ‘groen’ te worden. En omdat Nederland zogenaamd niet zonder Tata Steel kan, klinkt de roep om miljardeninvesteringen.
Een bijzonder argument dat nu opduikt: we hebben Tata Steel nodig voor de wapenindustrie. Dankzij Tata Steel zou Nederland zelfvoorzienend zijn. Dat klinkt indrukwekkend, totdat je naar de cijfers kijkt. Nederland exporteert jaarlijks evenveel staal als het importeert, zo’n 6 tot 7 miljoen ton. Als Tata Steel werkelijk onze strategische ruggengraat zou zijn, waarom gaat zoveel staal dan het land uit? Het antwoord: wereldhandel. Staalproductie is geen geïsoleerd nationaal project, maar een onderdeel van een wereldwijd netwerk van vraag en aanbod.
Zelfvoorziening is een hardnekkige mythe. Er is vrijwel geen product meer dat volledig binnen landsgrenzen wordt gemaakt. Neem een conservenblikje, een fietsbel of een auto – allemaal afhankelijk van internationale toeleveringsketens. Wapensystemen al helemaal: ze zitten vol gespecialiseerde metalen, composieten en elektronica uit alle hoeken van de wereld. Het idee dat Nederland zelfstandig tanks en gevechtsvliegtuigen zou kunnen bouwen met puur ‘eigen’ staal is economisch en technisch naïef.
Opvallend is dat vredesactivisten dit allang doorhebben. Zij hebben decennialang bedrijven met zelfs de geringste defensieverbinding op de korrel genomen. Thales, Damen, Fokker, DAF – allemaal stonden ze op zwarte lijsten. Maar wie zoekt naar Tata Steel, Corus of Koninklijke Hoogovens komt bedrogen uit. Het bedrijf maakt hoogwaardig staal, zeker, en sommige soorten vinden hun weg naar defensietoepassingen. Maar om dat als excuus te gebruiken om miljarden staatssteun op te halen? Dat is gewoon ordinaire bluf.